- Home
- Advies veiligheidskleding
Welke veiligheidsklasse heb ik nodig?
De belangrijkste vragen die gesteld dienen te worden bij het aanschaffen van werkkleding gaan over veiligheid. Of u nu in de agrarische sector, op een bouwplaats of in de bosbouw werkt: u wordt vaak blootgesteld aan vele verschillende gevaren. Dit vraagt om gepaste werkkleding dat de nodige veiligheid biedt.
Gepaste werkkleding voldoet in de eerste plaats aan de juiste veiligheidsnormen. Daarom staat bij onze veiligheidskleding en werkbroeken vermeld aan welke veiligheidseisen ze voldoen en tot welke veiligheidsklasse ze behoren. Hieronder kunt u lezen wat welke veiligheidsklasse precies inhoudt.
EN 149-5:2008 Beschermende kleding – Elektrostatische eigenschappen, materiaal prestaties en ontwerpeisen.
Deze norm beschrijft de eisen die gelden voor elektrostatische eigenschappen voor veiligheidskleding die wordt gebruikt in omgevingen met een risico op plotselinge ontlading van elektrostatische ladingen. De testmethode voor EN 1149-5:2008 stelt eisen aan de materialen en het design van veiligheidskleding met elektrostatische eigenschappen, zodat de gebruiker zo goed mogelijk wordt beschermd.
Bij het gebruik van veiligheidskleding met elektrostatische eigenschappen is het belangrijk dat u goed bent geaard. Dat doet u door geschikte veiligheidsschoenen te dragen, die antistatisch zijn goedgekeurd.
EN-343:2003 Beschermende kleding - Bescherming tegen natte weersomstandigheden
Regenkleding is een belangrijk onderdeel van het kledingpakket voor iedereen die buiten werkt. Bij regenkleding spelen twee belangrijke zaken een rol: dit zijn de waterdichtheid en het ademend vermogen. De Europese norm EN-343 is gericht op regenkleding, ofwel de bescherming tegen natte weersomstandigheden. De stof van de kleding wordt getest op waterdichtheid en ademend vermogen, en wanneer de kleding aan de minimumeisen voldoet wordt een klasse aan de kleding toegekend. Een hogere klasse staat dan voor een betere bescherming tegen natte weersomstandigheden. Regenkleding die aan de minimumeisen voldoet is herkenbaar aan het symbool van de paraplu, met daarnaast boven elkaar twee waarden X en Y. De X waarde geeft de waterdichtheid aan en de waarde Y geeft de waterdampdoorlaatbaarheid aan (het ademende vermogen).
Waterdichtheid (x)
De waterdichtheid van regenkleding wordt bepaald door de stof van de kleding: hoeveel waterdruk kan de stof tegenhouden voordat de binnenzijde nat wordt? In het symbool is de waterdichtheid aangegeven op de plaats van X met een getal van 1 tot en met 3, waarbij het getal staat voor de klasse.
Waterdichtheid wordt gemeten door middel van waterdruk, in de vorm van een kolom water met een bepaalde hoogte en een bepaalde diameter. De hoogte van de kolom bepaalt de klasse. De minimumeis voor het verkrijgen van Klasse 1 is een waterkolom van 80 centimeter.
Klasse 1: waterkolom van tenminste 80 cm hoog
Klasse 2: waterkolom tussen 80 cm en 130 cm hoog
Klasse 3: waterkolom van tenminste 130 cm hoog
Ademend vermogen (y)
Het ademend vermogen van de stof is de hoeveelheid vocht die van binnenuit naar buiten kan worden afgevoerd. Hierbij gaat het vooral om transpiratievocht (zweet) of condens. Bij comfortabele regenkleding is er aan de binnenzijde zo weinig mogelijk condens of zweet aanwezig. In het symbool voor EN-343 is het ademend vermogen aangegeven op de plaats van Y met een getal van 1 tot en met 3, waarbij het getal wederom staat voor de klasse.
De RET-waarde is het getal waarin het ademend vermogen wordt uitgedrukt. RET staat voor retentie, of hoeveel water de stof tegenhoudt van binnen naar buiten. Hoe lager de RET-waarde, hoe minder water wordt tegengehouden en hoe beter de stof het vocht afvoert. Er is geen minimumeis. Voor de klassen 2 en 3 zijn wel eisen opgesteld.
Klasse 1: RET-waarde groter dan 40
Klasse 2: RET-waarde tussen 20 en 40
Klasse 3: RET-waarde kleiner dan 20
EN 381-5 Veiligheidskleding - Bescherming tegen Kettingzagen
De Europese norm EN 381 heeft betrekking op de veiligheidskleding voor gebruikers van kettingzagen. Deze norm bestaat uit een aantal onderdelen, die telkens specifieke lichaamsdelen behandelen:
De norm voorziet een aantal klassen, die op basis van de snelheid van de ketting worden getest.
EN 381-5 Veiligheidskleding - Beenbescherming tegen Kettingzagen
Dit deel specificeert de eisen voor beenbeschermers en maakt op basis van de geboden bescherming een onderscheid tussen drie verschillende modellen (of designs) van beenbeschermers:
de Groensector te werken.
werken.
Beschermende zones:
Model A biedt aan de voorkant van elk been 180° frontale bescherming plus 5 cm aan de binnenkant van het rechterbeen en 5 cm aan de buitenkant van het linkerbeen.
De bescherming begint op maximaal 5 cm van de onderkant van het been en stopt op minimaal 20 cm boven het kruis.
Model B is een kopie van model A en biedt 5 cm extra bescherming aan de binnenkant van het linkerbeen.
Model C biedt rond elk been volledige bescherming (360°). De bescherming begint op maximaal 5 cm van de onderkant van het been en stopt op minimaal 20 cm boven de voorkant van het kruis en op minimaal 50 cm onder de achterkant van het kruis.
EN 471:2003 Hoge zichtbaarheidskleding voor professioneel gebruik – Beproevingsmethoden en vereisten.
Deze norm legt vereisten vast voor kleding die tot doel heeft de aanwezigheid van de gebruiker visueel te benadrukken om hem meer te laten opvallen in gevaarlijke situaties, zowel bij dag als bij nacht (belichting door koplampen van wagens).
Deze norm heeft als symbool het veiligheidsvestje, met daarnaast boven elkaar twee waarden X en Y. De bovenste waarde (X) geeft aan, aan welke klasse het artikel voldoet. Dit kan klasse 1 tot 3 zijn. Klasse 1 is het minst zichtbaar en klasse 3 het meest. De onderste waarde (Y) geeft de kwaliteit van het reflectieband aan. Dit kan waarde 1 of 2 zijn. Dit geeft aan hoe goed het reflectieband reflecteert.
De X waarde wordt bepaald door het aantal vierkante meter fluodoek en het aantal vierkante meter reflectieband dat in een model zit.
Fluor materiaal: klasse 1: 0,14, klasse 2: 0,50, klasse 3: 0,80
Reflectiemateriaal: klasse 1: 0,10, klasse 2: 0,13, klasse 3: 0,20
Klasse 1: niet voor werken langs openbare weg
Klasse 2: wegwerkzaamheden met maximaal snelheid 50 km/uur
Klasse 3: langs wegen met hogere toegelaten snelheden
Het fluodoek moet de torso, mouwen en broekspijpen omcirkelen. Het verschil in oppervlakte tussen voor en achterzijde mag maximaal 40% – 60% zijn.
Het reflectieband moet 50mm breed zijn en de ruimte tussen 2 reflectiebanden moet minstens 50mm zijn. Ook moet de afstand van ‘het einde’ van het kledingstuk (dus bijvoorbeeld onderzijde broekspijp) tot de reflectieband minstens 50mm zijn.
De reflectie kan op vele verschillende manieren aangebracht worden.
De Y waarde wordt bepaald door de kwaliteit van het reflectieband. Deze kan waarde 1 of 2 hebben. Waarde 2 reflecteert het beste.
EN ISO 11611:2007 Beschermende kleding voor gebruik bij lassen en aanverwante processen
Deze internationale standaard bepaalt de basis veiligheidsvereisten waaraan kleding voor lassers of aanverwante activiteiten dient te voldoen. Voor een deel loopt deze norm samen met de EN ISO 11612:2008. Bijkomend wordt bescherming geboden tegen (kleine) spatten en druppels van gloeiend materiaal, UV-straling, en is een beperkte elektrische isolatie voorzien (100VDC).
Er zijn twee klassen in deze norm. Een verhoogde bescherming tegen warmte en smeltdruppels kan klasse 2 bescherming opleveren. Behoudens kleding kunnen er ook schorten, beenkappen, mouwbeschermers mee opgenomen worden in de bescherming.
EN ISO 11612:2008 Beschermende kleding – Kleding voor bescherming tegen hitte en vuur
Deze breed toepasbare norm bepaalt de minimum vereisten waaraan beschermkleding tegen hitte en vlammen dient te voldoen. Het afgeschermde risico kan van heel laag tot zeer hoog gaan. De norm vermeldt verschillende vormen van bescherming, elk aangeduid met een letter en een indexcijfer voor de performantie (hoe hoger, hoe beter de bescherming).
A - Vlamverspreiding
A1 Vlamverspreiding aan het oppervlak van de stof
A2 Vlamverspreiding aan de rand van de stof
Naargelang één of beide indexen vermeld worden is de vlamverspreiding getest na minimum 5 wasbeurten (anders indien specifiek vermeld) op de oppervlakte (voorzijde) van de stof of op de rand van de stof.
B - Convectie warmte
De stof wordt onderaan blootgesteld aan vlammen. Aan de bovenzijde wordt met een caloriemeter gemeten hoelang een temperatuursstijging (24° C) duurt:
• B1: 4 < 10 seconden
• B2: 10 < 20 seconden
• B3: 20 en meer seconden
C - Stralingswarmte
De stof wordt aan de ene zijde onderworpen aan hitte straling van een infrarood bron. Aan de andere zijde wordt gemeten hoelang het duurt om een temperatuursstijging (24° C) te bereiken:
• C1: 7 < 20 seconden
• C2: 20 < 50 seconden
• C3: 50 < 95 seconden
• C4: 95 en meer seconden
D - Bescherming tegen gesmolten aluminium spatten
A.d.h.v. een membraan aangebracht onder de stof wordt gemeten hoeveel vloeibaar aluminium over de stof gestort kan worden zonder dat dit membraan (huidsimulatie) wordt aangetast.
• D1: 100 < 200 gram
• D2: 200 < 350 gram
• D3: 350 gram en meer
E - Bescherming tegen gesmolten metaal spatten
Aan de hand van een membraan aangebracht onder de stof wordt gemeten hoeveel vloeibaar metaal over de stof gestort kan worden zonder dat dit membraan (huidsimulatie) wordt aangetast.
• E1: 60 < 120 gram
• E2: 120 < 200 gram
• E3: 200 gram en meer
F - Bescherming tegen contact warmte
De warmtebron wordt rechtstreeks in contact gebracht met het materiaal.
• F1: 5 < 10 seconden
• F2: 10 < 15 seconden
• F3: 15 seconden en meer
EN 13034 - Bescherming tegen vloeibare chemicaliën
Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën met beperkte bescherming is bedoeld als bescherming tegen mogelijke blootstelling aan vloeibare chemicaliën in beperkte volumes en onder lage druk, zoals bij spatten, verneveling of besproeing.
EN 14404 + A1:2010 Persoonlijke beschermingsmiddelen - Knie beschermers voor werk in geknielde positie
Knielen is een onnatuurlijke werkhouding. Zonder kniebeschermers kunnen werknemers ongemak en onmiddellijke verwondingen oplopen van de harde oppervlakken en kleine stenen en soortgelijke voorwerpen die op de oppervlakken liggen. Er is echter geen enkele kniebeschermer die ervoor kan zorgen dat de werknemers geen medische complicaties zullen lijden als ze dienen te knielen voor langere periodes.
Het is van belang dat kniebeschermers de aderlijke doorstroming in het been niet hinderen bij knielen of staan. Daarom is het belangrijk dat het gemakkelijk is voor werknemers om van positie te veranderen en om op te staan om de normale bloeddoorstroming met frequente tussenpozen te herstellen terwijl ze kniebeschermers dragen.
Werken in geknielde posities brengt het risico op chronische ziekte met zich mee. Prepatellaire bursitis en kraakbeen letsels ontstaan door de voortdurende druk op de knieën. Kniebescherming wordt daarom aanbevolen voor alle werkzaamheden in de knielende positie. De beschermer moet de krachten evenredig verdelen en voorkomen dat kleine harde objecten op de grond letsel veroorzaken. Veel werknemers hebben reeds bestaande letsels aan hun knieën in het bijzonder rond hun kraakbeen veroorzaakt door sportblessures en van eerder werk. Deze verwondingen zullen slechter worden gemaakt door verder te knielen, maar kniebeschermers moeten het proces vertragen.
Werk in een geknielde positie kan de huid van de schenen, knieën en dijen blootstellen aan giftige en bijtende stoffen welke normaal van het lichaam worden afgeschermd tijdens het lopen en staan met waterdicht of waterbestendig schoeisel. Kniebeschermers en broeken voor gebruik met dergelijke natte materialen en in het bijzonder natte cement, dienen hiermee rekening te houden en te zorgen voor een adequate bescherming, net als schoeisel. Kniebeschermers opgenomen in de broek of vastgemaakt aan de broek of gedragen over de broek of op de blote knieën moeten op hun plaats blijven, gedurende het knielen, en tijdens het schuifelen (lopen) op de knieën. Hun grootte moet ervoor zorgen dat ze de knieën beschermen tijdens de beweging.
EN 61482-1-2 - Bscherming tegen de gevaren bij blootstelling aan een elektrische vlamboog
Beschermkledij gecertificeerd volgens EN 61482-1-2 biedt de drager bescherming tegen de gevaren bij blootstelling aan een elektrische vlamboog.
Bij werken aan of nabij spanningvoerende delen die zijn beveiligd met een smeltpatroon van meer dan 630A of een automaat van meer dan 80A.
Bij metingen in een installatie die is beveiligd met een smeltpatroon van meer dan 100A of een automaat van meer dan 25A en waarbij de kans op kortsluiting aanwezig is.
Het kledingstuk wordt ingedeeld als volgt :
Gepaste werkkleding voldoet in de eerste plaats aan de juiste veiligheidsnormen. Daarom staat bij onze veiligheidskleding en werkbroeken vermeld aan welke veiligheidseisen ze voldoen en tot welke veiligheidsklasse ze behoren. Hieronder kunt u lezen wat welke veiligheidsklasse precies inhoudt.
VEILIGHEIDSNORMEN
EN 149-5:2008 Beschermende kleding – Elektrostatische eigenschappen, materiaal prestaties en ontwerpeisen.
Deze norm beschrijft de eisen die gelden voor elektrostatische eigenschappen voor veiligheidskleding die wordt gebruikt in omgevingen met een risico op plotselinge ontlading van elektrostatische ladingen. De testmethode voor EN 1149-5:2008 stelt eisen aan de materialen en het design van veiligheidskleding met elektrostatische eigenschappen, zodat de gebruiker zo goed mogelijk wordt beschermd.
Bij het gebruik van veiligheidskleding met elektrostatische eigenschappen is het belangrijk dat u goed bent geaard. Dat doet u door geschikte veiligheidsschoenen te dragen, die antistatisch zijn goedgekeurd.
Regenkleding is een belangrijk onderdeel van het kledingpakket voor iedereen die buiten werkt. Bij regenkleding spelen twee belangrijke zaken een rol: dit zijn de waterdichtheid en het ademend vermogen. De Europese norm EN-343 is gericht op regenkleding, ofwel de bescherming tegen natte weersomstandigheden. De stof van de kleding wordt getest op waterdichtheid en ademend vermogen, en wanneer de kleding aan de minimumeisen voldoet wordt een klasse aan de kleding toegekend. Een hogere klasse staat dan voor een betere bescherming tegen natte weersomstandigheden. Regenkleding die aan de minimumeisen voldoet is herkenbaar aan het symbool van de paraplu, met daarnaast boven elkaar twee waarden X en Y. De X waarde geeft de waterdichtheid aan en de waarde Y geeft de waterdampdoorlaatbaarheid aan (het ademende vermogen).
Waterdichtheid (x)
De waterdichtheid van regenkleding wordt bepaald door de stof van de kleding: hoeveel waterdruk kan de stof tegenhouden voordat de binnenzijde nat wordt? In het symbool is de waterdichtheid aangegeven op de plaats van X met een getal van 1 tot en met 3, waarbij het getal staat voor de klasse.
Waterdichtheid wordt gemeten door middel van waterdruk, in de vorm van een kolom water met een bepaalde hoogte en een bepaalde diameter. De hoogte van de kolom bepaalt de klasse. De minimumeis voor het verkrijgen van Klasse 1 is een waterkolom van 80 centimeter.
Klasse 1: waterkolom van tenminste 80 cm hoog
Klasse 2: waterkolom tussen 80 cm en 130 cm hoog
Klasse 3: waterkolom van tenminste 130 cm hoog
Ademend vermogen (y)
Het ademend vermogen van de stof is de hoeveelheid vocht die van binnenuit naar buiten kan worden afgevoerd. Hierbij gaat het vooral om transpiratievocht (zweet) of condens. Bij comfortabele regenkleding is er aan de binnenzijde zo weinig mogelijk condens of zweet aanwezig. In het symbool voor EN-343 is het ademend vermogen aangegeven op de plaats van Y met een getal van 1 tot en met 3, waarbij het getal wederom staat voor de klasse.
De RET-waarde is het getal waarin het ademend vermogen wordt uitgedrukt. RET staat voor retentie, of hoeveel water de stof tegenhoudt van binnen naar buiten. Hoe lager de RET-waarde, hoe minder water wordt tegengehouden en hoe beter de stof het vocht afvoert. Er is geen minimumeis. Voor de klassen 2 en 3 zijn wel eisen opgesteld.
Klasse 1: RET-waarde groter dan 40
Klasse 2: RET-waarde tussen 20 en 40
Klasse 3: RET-waarde kleiner dan 20
EN 381-5 Veiligheidskleding - Bescherming tegen Kettingzagen
De Europese norm EN 381 heeft betrekking op de veiligheidskleding voor gebruikers van kettingzagen. Deze norm bestaat uit een aantal onderdelen, die telkens specifieke lichaamsdelen behandelen:
•
EN 381-5 : beenbeschermers•
EN 381-7 : handschoenen•
EN 381-9 : beenkappen•
EN 381-11 : bovenlichaamDe norm voorziet een aantal klassen, die op basis van de snelheid van de ketting worden getest.
•
Klasse 1 : 20 m/s•
Klasse 2 : 24 m/s•
Klasse 3 : 28 m/sEN 381-5 Veiligheidskleding - Beenbescherming tegen Kettingzagen
Dit deel specificeert de eisen voor beenbeschermers en maakt op basis van de geboden bescherming een onderscheid tussen drie verschillende modellen (of designs) van beenbeschermers:
•
Model A en B zijn bedoeld voor professionele bosbouwers die perfect opgeleid en geïnformeerd zijn om in •
De kleding van model C zijn bestemd voor personen die het niet gewend zijn om met kettingzagen te Beschermende zones:
•
MODEL ADe bescherming begint op maximaal 5 cm van de onderkant van het been en stopt op minimaal 20 cm boven het kruis.
•
MODEL B•
MODEL CDeze norm legt vereisten vast voor kleding die tot doel heeft de aanwezigheid van de gebruiker visueel te benadrukken om hem meer te laten opvallen in gevaarlijke situaties, zowel bij dag als bij nacht (belichting door koplampen van wagens).
Deze norm heeft als symbool het veiligheidsvestje, met daarnaast boven elkaar twee waarden X en Y. De bovenste waarde (X) geeft aan, aan welke klasse het artikel voldoet. Dit kan klasse 1 tot 3 zijn. Klasse 1 is het minst zichtbaar en klasse 3 het meest. De onderste waarde (Y) geeft de kwaliteit van het reflectieband aan. Dit kan waarde 1 of 2 zijn. Dit geeft aan hoe goed het reflectieband reflecteert.
De X waarde wordt bepaald door het aantal vierkante meter fluodoek en het aantal vierkante meter reflectieband dat in een model zit.
Fluor materiaal: klasse 1: 0,14, klasse 2: 0,50, klasse 3: 0,80
Reflectiemateriaal: klasse 1: 0,10, klasse 2: 0,13, klasse 3: 0,20
Gecombineerd materiaal: klasse 1: 0,20
Klasse 1: niet voor werken langs openbare weg
Klasse 2: wegwerkzaamheden met maximaal snelheid 50 km/uur
Klasse 3: langs wegen met hogere toegelaten snelheden
Het fluodoek moet de torso, mouwen en broekspijpen omcirkelen. Het verschil in oppervlakte tussen voor en achterzijde mag maximaal 40% – 60% zijn.
Het reflectieband moet 50mm breed zijn en de ruimte tussen 2 reflectiebanden moet minstens 50mm zijn. Ook moet de afstand van ‘het einde’ van het kledingstuk (dus bijvoorbeeld onderzijde broekspijp) tot de reflectieband minstens 50mm zijn.
De reflectie kan op vele verschillende manieren aangebracht worden.
De Y waarde wordt bepaald door de kwaliteit van het reflectieband. Deze kan waarde 1 of 2 hebben. Waarde 2 reflecteert het beste.
EN ISO 11611:2007 Beschermende kleding voor gebruik bij lassen en aanverwante processen
Deze internationale standaard bepaalt de basis veiligheidsvereisten waaraan kleding voor lassers of aanverwante activiteiten dient te voldoen. Voor een deel loopt deze norm samen met de EN ISO 11612:2008. Bijkomend wordt bescherming geboden tegen (kleine) spatten en druppels van gloeiend materiaal, UV-straling, en is een beperkte elektrische isolatie voorzien (100VDC).
Er zijn twee klassen in deze norm. Een verhoogde bescherming tegen warmte en smeltdruppels kan klasse 2 bescherming opleveren. Behoudens kleding kunnen er ook schorten, beenkappen, mouwbeschermers mee opgenomen worden in de bescherming.
EN ISO 11612:2008 Beschermende kleding – Kleding voor bescherming tegen hitte en vuur
Deze breed toepasbare norm bepaalt de minimum vereisten waaraan beschermkleding tegen hitte en vlammen dient te voldoen. Het afgeschermde risico kan van heel laag tot zeer hoog gaan. De norm vermeldt verschillende vormen van bescherming, elk aangeduid met een letter en een indexcijfer voor de performantie (hoe hoger, hoe beter de bescherming).
A - Vlamverspreiding
A1 Vlamverspreiding aan het oppervlak van de stof
A2 Vlamverspreiding aan de rand van de stof
Naargelang één of beide indexen vermeld worden is de vlamverspreiding getest na minimum 5 wasbeurten (anders indien specifiek vermeld) op de oppervlakte (voorzijde) van de stof of op de rand van de stof.
B - Convectie warmte
De stof wordt onderaan blootgesteld aan vlammen. Aan de bovenzijde wordt met een caloriemeter gemeten hoelang een temperatuursstijging (24° C) duurt:
• B1: 4 < 10 seconden
• B2: 10 < 20 seconden
• B3: 20 en meer seconden
C - Stralingswarmte
De stof wordt aan de ene zijde onderworpen aan hitte straling van een infrarood bron. Aan de andere zijde wordt gemeten hoelang het duurt om een temperatuursstijging (24° C) te bereiken:
• C1: 7 < 20 seconden
• C2: 20 < 50 seconden
• C3: 50 < 95 seconden
• C4: 95 en meer seconden
D - Bescherming tegen gesmolten aluminium spatten
A.d.h.v. een membraan aangebracht onder de stof wordt gemeten hoeveel vloeibaar aluminium over de stof gestort kan worden zonder dat dit membraan (huidsimulatie) wordt aangetast.
• D1: 100 < 200 gram
• D2: 200 < 350 gram
• D3: 350 gram en meer
E - Bescherming tegen gesmolten metaal spatten
Aan de hand van een membraan aangebracht onder de stof wordt gemeten hoeveel vloeibaar metaal over de stof gestort kan worden zonder dat dit membraan (huidsimulatie) wordt aangetast.
• E1: 60 < 120 gram
• E2: 120 < 200 gram
• E3: 200 gram en meer
F - Bescherming tegen contact warmte
De warmtebron wordt rechtstreeks in contact gebracht met het materiaal.
• F1: 5 < 10 seconden
• F2: 10 < 15 seconden
• F3: 15 seconden en meer
EN 13034 - Bescherming tegen vloeibare chemicaliën
Beschermende kleding tegen vloeibare chemicaliën met beperkte bescherming is bedoeld als bescherming tegen mogelijke blootstelling aan vloeibare chemicaliën in beperkte volumes en onder lage druk, zoals bij spatten, verneveling of besproeing.
EN 14404 + A1:2010 Persoonlijke beschermingsmiddelen - Knie beschermers voor werk in geknielde positie
Knielen is een onnatuurlijke werkhouding. Zonder kniebeschermers kunnen werknemers ongemak en onmiddellijke verwondingen oplopen van de harde oppervlakken en kleine stenen en soortgelijke voorwerpen die op de oppervlakken liggen. Er is echter geen enkele kniebeschermer die ervoor kan zorgen dat de werknemers geen medische complicaties zullen lijden als ze dienen te knielen voor langere periodes.
Het is van belang dat kniebeschermers de aderlijke doorstroming in het been niet hinderen bij knielen of staan. Daarom is het belangrijk dat het gemakkelijk is voor werknemers om van positie te veranderen en om op te staan om de normale bloeddoorstroming met frequente tussenpozen te herstellen terwijl ze kniebeschermers dragen.
Werken in geknielde posities brengt het risico op chronische ziekte met zich mee. Prepatellaire bursitis en kraakbeen letsels ontstaan door de voortdurende druk op de knieën. Kniebescherming wordt daarom aanbevolen voor alle werkzaamheden in de knielende positie. De beschermer moet de krachten evenredig verdelen en voorkomen dat kleine harde objecten op de grond letsel veroorzaken. Veel werknemers hebben reeds bestaande letsels aan hun knieën in het bijzonder rond hun kraakbeen veroorzaakt door sportblessures en van eerder werk. Deze verwondingen zullen slechter worden gemaakt door verder te knielen, maar kniebeschermers moeten het proces vertragen.
Werk in een geknielde positie kan de huid van de schenen, knieën en dijen blootstellen aan giftige en bijtende stoffen welke normaal van het lichaam worden afgeschermd tijdens het lopen en staan met waterdicht of waterbestendig schoeisel. Kniebeschermers en broeken voor gebruik met dergelijke natte materialen en in het bijzonder natte cement, dienen hiermee rekening te houden en te zorgen voor een adequate bescherming, net als schoeisel. Kniebeschermers opgenomen in de broek of vastgemaakt aan de broek of gedragen over de broek of op de blote knieën moeten op hun plaats blijven, gedurende het knielen, en tijdens het schuifelen (lopen) op de knieën. Hun grootte moet ervoor zorgen dat ze de knieën beschermen tijdens de beweging.
EN 61482-1-2 - Bscherming tegen de gevaren bij blootstelling aan een elektrische vlamboog
Beschermkledij gecertificeerd volgens EN 61482-1-2 biedt de drager bescherming tegen de gevaren bij blootstelling aan een elektrische vlamboog.
Bij werken aan of nabij spanningvoerende delen die zijn beveiligd met een smeltpatroon van meer dan 630A of een automaat van meer dan 80A.
Bij metingen in een installatie die is beveiligd met een smeltpatroon van meer dan 100A of een automaat van meer dan 25A en waarbij de kans op kortsluiting aanwezig is.
Het kledingstuk wordt ingedeeld als volgt :
Klasse
Vlamboog [kA]
Tijd [ms]1
4
5002
7
500